zaterdag, juli 18, 2009

De ondergang van Fordlândia

Ook uit de krant van vandaag.
-------------------------------------------------------------------------------------
“Ik ben trots op Fordlândia, de stad die alles had en niets meer heeft”, mijmert rubbertapperzoon Ednor de Souza (73) op zijn veranda langs de Tapajos-rivier. “We hadden een ziekenhuis van eerste wereldniveau, een bioscoop met vijftig films en de Amerikanen betaalden om de twee weken salaris.”

Er is weinig over van het curieuze stadje dat Henry Ford in 1928 uit het Amazonewoud liet stampen. De villa’s van de managers van de Ford Motor Company zijn ingenomen door agressieve vleermuizen. In verlaten fabriekshallen liggen machines en enkele Ford-wrakken begraven onder een laag stof.

Toch wonen er nog honderden Brazilianen in het spookstadje, dat in de VS weer in de belangstelling is dankzij een nieuw boek van de historicus Greg Grandin.

Verlaten fabriekshal

Welkom in Fordlândia

Ford liet Fordlândia bouwen uit ergernis over de grillen van buitenlandse rubberleveranciers. Het Braziliaanse avontuur begon slecht. Een handige tussenpersoon wist de Amerikanen 125.000 dollar af te troggelen voor een stuk grond dat ze voor niets hadden kunnen krijgen.

Bovendien was de locatie niet geschikt voor een rubberplantage. Het land was heuvelachtig, zanderig en lag op vier dagen varen van de Amazonemonding. Maar de eigenzinnige automagnaat dacht dat hij de natuur wel naar zijn hand kon zetten. Niet gehinderd door enige kennis van de complexe ecologie van de jungle, werden de bomen te dicht op elkaar geplant. Algauw brak er een plaag uit die Ford zou blijven achtervolgen.

“Zijn grootste fout was dat hij de Braziliaanse arbeiders een Amerikaanse levensstijl opdrong”, vervolgt De Souza in de tergende middaghitte. Fordlândia was een utopisch werkstadje met goede sociale voorzieningen. Maar drank, sigaretten en vrouwen waren taboe voor de Braziliaanse arbeiders. Ze verdienden een riante vijf dollar per dag, maar siësta konden ze op hun buik schrijven. Ook het dieet – bruine rijst, volkorenbrood, ingeblikte spinazie – leidde tot zure Braziliaanse gezichten.

Ednor de Souza

In 1930 barstte de bom dan ook in de eetzaal. “Wij willen vis met bonen en cassavemeel”, klonk het bij de ‘pannenoproer’. De Amerikanen lieten de teugels iets vieren. Zo mochten de arbeiders op een eiland aan de overkant van de Tapajós wel vrouwen ontvangen en drinkgelagen houden.

Op de plantage bleef het kwakkelen. Ford bouwde daarom nog een kolonie, Belterra, op een meer gunstige locatie. Maar ook daar stonden plagen een rubberproductie van enige betekenis in de weg.

In 1945 trok Fords kleinzoon de stekker uit beide koloniën. Na 160 miljoen dollar aan investeringen (omgerekend naar nu) was het welletjes. Het tijdperk van synthetisch rubber was aangebroken.

Braziliaanse autoriteiten weten zich ruim zestig jaar later nog altijd geen raad met het openluchtmuseum. “We krijgen bezoekers uit alle windstreken, maar we kunnen hen niet ontvangen”, zegt boer Daniel Pereira Dias in het restaurant bij de aanlegsteiger. “We hebben geen museum, geen gidsen, geen hotel.”

Er is één herberg met één kamer in Fordlândia. Maar bezoekers mogen ook een hangmat ophangen langs de rivier.

Spookvilla's


Badkuip van Amerikaanse manager

Bevolking leeft van vis en vee, niet van toerisme

Geen opmerkingen: